hs € As NE 4 … de ES Ei E d p
hes /
Lj ij
ri We
Qt \%
he NEEN
BIJDRAGEN
TOT DE
NATUURKUNDIGE
WETENSCHAPPEN,
VERZAMELD DOOR
H. C. VAN HALL, W. VROLIK. EN
G. J. MULDER.
TWEEDE DEEL, EERSTE STUK.
Fl Pd
mm VIVP GII eenen
Te AMSTERDAM , bij _ JOHANNES VAN DER HEY zn ZOON.
INKOUD
VAN HET EERSTE EN TWEEDE DEEL: mm GIJ PI nnn
EERSTE STUK: BEHELZENDE OORSPRONKELIJKE STUKKEN:
Ë. Mori, Voorrede, . à « … « » « Bl HX NATUURKUNDE:
mam Ovér ééne verbeterde bereiding def
Olie, waarva zich Horologie- en Ín= __ftrumentmakers bedienen, … : . D.Ì« ij} 6. VERSCHUUR, Befchtijving der Gewig-
ten, welke thans aan den zeedijk , beoos-
ten MZwiden, worden gebruikt, om, bij
ftorm eù höog zeewäter, de dijkzeilen te
plaatfen, voor de uitgeflagene gedeelten
der met zware fleénen bedekte buitens
BIDON Ge“ BENN dT IN Ton dits bd 7-1
" % ’ « h ‘
u á ee
J- BLANKEN » JANSZe » kort Begrip van den fteeds vergrootenden Sluizenbouw. . …. Bl 95—tr1o J- Buijs, de Magnetimeter van sCORES- BY, vergeleken met het Werktuig door WYTZE FOPPESs te Leeuwarden, uitge f dacktt om de helling «der Magneernaald te — + vinden. Se ss ete eid et ele Ae ALE Le G. MOLL, Berigt omtrent het Stoomfchip the Enterprise Kapitein: JOHNSTONE , uit Engeland naar Jndië geftevend, en aan de kaap de Goede Hoop aangekomen. ——__— Proeven. over de fnelheid: des Geluids refree bet EN rte ve ete Ae de RTE LDA == Over twee nieuw uitgevondene Kompasfen:, „het: eene pmmae’s Patent- : Compafs, en het andere porr’s Patent» „…Compafs.. «ee ver ee eee IOJ—2I4 ‘A. VAN BEEK, oVer'het gébrûik“vân BAR- * chi: Low’s Correctieplaat, en de zamenftel- ling der Kompasfên.: . « « « « « « 353-370 G. MOLL, over het Amfterdamfche Peil en de Gefchiedenis van <hetzelvê. …… . « « 370405 A: „VAN BEEK, Over Damp- en Wolken- NONE. an or at once eo DT 117 G. J. MULDER, over eenige verfchijnfelen , af bij de ontploffing van Buskruid waar te nemen. PEN Reed ik Ek 18—26 A. VAN BEEK» over de Blikfem-Afleiders. . 153167 J- C. PILAAR, Brief aan, G, j. MULDER» „over de verfchijnfelen , bij de ontploffing _ MEL ‚ vän het Büskruid waar te nemen. . « « 167—172 G.
ln] Ee eN | et Co \©
G. J- MULDER, Antwoord aan den Heer Er Be H. F. THIJSSEN, Overede Vorming van gade Wists -. 5 Wel Ate TET ATAR A. VAN BEEK, over de Blikfem-Afleiders. MWervalg en Slot.) ve eee ee 6. J. verDAM, Befchrijving-eener nict al- Ì gemeen bekende wijze, om de gelijktij dige op- en nedergaande beweging van fommige deelen eens Werktuigs , ‘uit eene Cenafgebrokene rondgaande ‘beweging af ten leiden. AM Es BANE ARE .. E Ale
&. Môrr , eenige electro-magnctifche Proe- » VED ROEIEN Pep Een slarel ai sbo
—_—__— nieuwe berekening van de Proc- ven over de {nelheid des Geluids.
C. M. VAN DIK, Befchrijving van het verbeterd Artfenijmengkundig-Stoomweik-
EES vtevendssinel As (TEE TSA TAD EERIG
SCHEIKUNDE.
CP. ALMA , „Verfchijnfel bijde. bereiding. van
het acidum nitrofoenitricum. … D.l
G. J- MULDER» Over het acidum rofaci- cum «en een. zuur uit hetzelve vervaardigd. S., over het zwart in de geraffineerde fuiker. welken as) av UW fe CE J: MULDER, Herhaling der Planten-
Ontleding van ROBINET. « vw’. «ie «
* o
Ed .
354—37à 372—375
375—378
3794 1I
Iv —_
Ne C. DE’ FREMERIJ, Over de Kristalli-
fatie van het Keukenzout. …. . . Bl ret—1e6 H. C. VAN DER BOON MESCH , -ccne fchei=
‚kundige ontleding van den Jichtkalk. . „ re7—r34 G, J- MULDER, Over eene bereiding van . „ Meconiumzure Morphine, … … … … « 134—1I35 S. STRATINGH» B.,Z. veelvuldige nuttige
aanwending. van eene naar die van Dr.
FUCHS CN KÖRNER gewijzigde Wijngeest-
lamp, tot eene reeks van belangrijke -
fcheikundige werkzaamheden. _ . « … « 256—286 C‚‚ M. VAN DIJK, Over het oleum Filicís
DIANE verl verdie dn ervers De Ilvere 26—jt
ALGEMEENE NATUURLIJKE GESCHIEDENIS.
hl
FR. TINANT ; Opmerkingen over den Grond zen dé Gewasfen der. provincie Luxeme
Ur enn Wekende tert ergetke ner Dee 61—66 G. MOLL, over eene, vermoedelijk nieuwe,
ontdekking in den stillen Oceaan. . . . 84—9g1 nog iets over het Nederlandfche
Biland, meanderde iid dette WNT es LBOfjó FR. TINANT, Waarnemingen over den
Grond en de Gewasfen van het Domein-
bosch Grünenwald, bij Luxemburg. « … 300304 == Opmerkingen over den Grond
en de Gewasfen van de Oevers der Moe-
zel, in het Groothertogdom Luxemburg. … _423—430 M. BRONN € R. COURTOIS, Verflag van
een
_—_ ° Vv
een Plant- en Landbouwkundig Reisje,
gedaan in Julij 1826, langs de. oevers
der Maas, van Zwik naar Dinant, in
de Ardennes en het Groothertogdom
Luxemburg. …«… « « « « « D. IL. Bl 450—479 FR. TINANT ; Opmerkingen over den grond
en de gewasfen van de oevers der Sure
en omftreken, in het Groothertogdom
Luxemburg. «eo Cele ee Seil e 516530
AARDKENNIS (GEOLOGIE), EN DELFSTOFKUNDE (MINERALOGIE.)
P. S. SCHULL„ over Nederlandfche Delf-
MEORGES ve Vet opmer Haide tek st Dewlli -o 31—37 a (Vervolg) « 509—515 A. He VAN DER BOON MESCH, over de Za-
menftelling van den Corzish Stone. … … 412419 == over het Kris- tallijn voorkomen van het zwavelzuur- ijzer in de natuur. … …… … ee “ee 505508
PLANTKUNDE.
B. C. DUMORTIER; Verhandeling over het
geflacht der Wilgen (Salix), en de na- tuurlijke familie der Amentaceae. D.I. … 4461
He C. VAN HALL, Inlandfche foorten van Rhizomorphia. te He ee 66—76
Nalezing op de Flora België feptentrionalis. … … … « … … 135-150 ba Te
2 vi _—_—_ :
T. D. VRIJDAG: ZIJNENs Verwisfeling der. 5) zaagbladige. Wegedoorns-beziën: (Rham- nus cathareticus) met die-van den gemee- Ô ) nen Liguster of Mondhout (Ligustrum 45) GEUREN NEEN AE ae See else 5E J. Kors, over eene bijzondere Kindering ï (Prolificatio) „ van de gele Wouw „ Re- ) feda lutea B crispa, (PERSOON): . % … 286—291 A. Ln Se LEJEUNE CN R. COURTOIS, Aan- teekeningen over eenige Planten der Zuid- Nederlandfche. Flora ; en. voornamelijk der \ Flora van de omftreken. van: Spa, . . . 292—29g L. MARCHAND, Verhandeling over eenige Cryptogamifche Planten: van, het Groot- hertogdom Lkvemburg. « « « « « (EL. MULDER „ Proeven over. den invloed van vergiften op. zoogenaamd, gevoelige en on eenigesandere Planten, vs … De IL, … 38—68 A. Le S. LEJRUNE:CW R‚ COURTOIS, Ver- in handeling over de Ranunoulgceae der Nederlandfche #loza.; … … … … & « a _6g—Ïio H. C. VAN HALL» tweede Nalezing op de Flora Belgii feptentrionaliss — … « « 1IO—124 ee Befchrijving van RAi-
8 Ls wi OENE re
zomorpha CINZENS. «u ee nee 222 R. COURTOISs Befchrijving van twee plant-
aardige Miswasfen. … … 4 … « … « «226229 A. DE KONING», eene wanfchapenheid der
Bloemen ‚van Lonicera Periclymenum:,
(bosch-Kamperfoelie.), . … … & … … … 230—237
Hs C. VAN HALL, Nafchrift op de voor- gaande waarneminge, , «u ee «ve Dh 237242 €. Le BLUME, Over een nieuw planten- geflacht , de- Brwgmanfia , uit de natuur-. 5) lijke familie-der Rhizantheae. „. … «… » 419-423 FL. MARCHAND, Verhandeling over de Stan- delkruiden (Orchideae) „ van. het Groot- 7 hertogdom Luxemburg. ee jee aren 423450
DIERKUNDE , VERGELIJKENDE ONTLEEDKUNDE : EN PHYSIOLOGIE.
W. VROLIK , Waarneming van Wormen, in 1 de Long-aders en Slagader, «de tak- “ker der. Luchtpijp en de Long. van eenen _Bruinvisch , (Delphinus _pho- N CaENG.) Es ndr! (ie atra. 7184
ee Gerkinden bij. de ontleding “vamveenen. Kaiman „ Crocadilis (Alliga-, ONT ad dr AEEA he PIRANT SRE LAK
H. F. THIJSSEN „ over. de Zelfontbranding. « 214-255
"Ge VROLIK Ontleed- en Natuurkundige
< Aanteekeningen over. den Haai. … « « 304332
J- -VAN DER- HOEVEN „,*Systematifche Be fchrijving van eenige Infekten van Noord-
soNedBhland. UAL orn, ae en 5e
€
ee eee en en
EHrarvalg cen. Slat.) anders 431449 Ge, BAKKER ; Cenige woorden over de waar- de der ondervinding, ter geleide van
®
Cue TET > Ged +4 ne B As …— waar-
VIE anne
waarnemingen over Wormen , bijzonder
in het hart en de luchtvaten van Bruin-
vinfchen. SSM BEN TAG BING OAT S G. J- MULDER, over -de naaste oorzaken
van het ontftaan der Wormen ín het
dierlijk ligchaams 0e 0e AR MATE Me ZnO W. DE HAAN, vergelijking tusfchen de
tast-, kaauw- en beweging-organen der
gelede Dieren. . . . «… « « D.I . 125-149 — Berigt omtrent de Callia-
zìra triploptera LAMARCK. « « « « « 150152 H. BOIE, Kenteckenen van eenige Japan-
fchesAmphibiën: Se eee eeen J- VAN DER HOEVEN, over het Vleugel-
haakje bij de Avond- en Nachtvlinders
(Lepidoptera crepuscularia et nocturna.) « 273-284 Aanteekeningen en Uittrekfels uit Brieven
door de Heeren BOITE en MACKLOT , van
Java, aan den Heer TEMMINCK 3 Dircc- A
teur van ’ Rijks Mufeum, gezonden. . « 315-328 W. DE HAAN, Uittrekfels uit de Berigten ,
van de Heeren Bore en MACKLOT, ge=
fchreven aan boord van de Dijkzigt,
gedurende hunne reis naar Java. … « « 480—489 mm __—_— Verhandeling ovtr de Rang-
fchikking der Velellen, Porpiten en
Bryfaliëns, ee ern se D. iheiuloses J- VAN DER HOEVEN, iets over de poor
van den Ornitorhynchtts.” « « « « « 509-504 W. VROLIK, Aanteekening over een bijzon-
der en onbefehreven beenftuk van den fche- del en over het kuitbeen des-Rendiers … « 531—535
namme
dis IX
H. SCHLEGEL» Onderzocking van de fpeeke felklieren der Slangen, met gegroefde tan- den, in vergelijking met die der niet gif- tige en giftige. . « « … « « «Bl 536-551 J- VAN DER HOEVEN, iets over de verme- nigvuldiging der Armpolypen (Wydrae.) «351555
GESCHIEDENIS DER NATUURKUNDIGE WE= TENSCHAPPEN.
Verflag wegens het Genootfchap ter bevor-
dering der Natuurlijke Historie te Gro-
HENEEe ee ser ae as, De Le 904 G. MOLL } PIERRE SIMON DE LAPLACE. D.I, . 284—314
TWEEDE STUK. BOEKBESCHOUWING
: VAN DE VOLGENDE WERKEN:
B. KONING, Verhandeling over de Zelfont-
vlamming van den Phosphorus in het
Anehiledine Naim ed Nees derde es ve la i—i C. M, VAN DIJK, Verhandeling over het
gebruik der plantaardige en dierlijke
SOR HOOEGs Mey Mo man nde it 10 paden je 1221 P. MICHEL, Agtostologie Belgique, door
Sit SER ES PR Ve EV} C. Je TEMMINCK, Monographies de Mam- __malogie, door w. v. . « « « re 3036 C. PFEIFFER, Naäturgefchichte Deutfcher
Land- und Sufswasfer-Mollusken, door
We DE HAAN, oa ete sne 6 3642
Xi dz
Je J- HAGENBACH, Mormolyee , novum Co-
leopterorumr genus, door w. DE HAAN: Bh 43—45 Ps. L. VAN DER LINDEN , Monographiae Li-
bellulinarum Europaearum Specimen, door
W. DE HAAN. ', eee ee en | HSG M.N. (BEETS ‚ Woordenboek van Drooge-
rijen dOr Gere IMorrPren de Het onvreordeiennd 65—77 A. Le S. LEJEUNE, Revue-de Ja Flore des
environs de Spa. door v.H. « … … … 77-84 G. BAKKER, Osteographia piscium, door 7
We We tro MAN ERE ANT el ARE W. S. MACLEAY, Annulofa Javanica, door
WEDDE HAAN MEW Be a Peten ENGE DEJEAN „ Species général des Coléoptères
door w. Dr HAAN. » te etos ce te « 102107
J- REYNHOUT, Redevoering 5 behelzen- ej kruid- en ‘gefcliedkundige Waakhidkin- gen, omtrent de Goudkust , doorm_—R.. « 107—109 R. LOBATTO, JEE over 1826, door Cr MOE d 5 ‚ _109—113 J- pr JoNc, de Amitel, Jas pes en d Aar voor grootere Schepen bevaarbaar gemaakt, door e. MOLL. . 133—145 En 203—205 J- OveRDUIN, Leer der Scheikunde, door GORM. atten erede eel ot ANT ORE ROBERT BROWN, Vermischte Botanifche Schriften, door v. H. _ … … … … « « 180194 €. J- TEMMINCK, Monographies de Mam- gee malògie , HOOF pee a tea et cad a rte cle 194197 J- KWANTES, Aanleiding tot de Wiskun- dige Aardrijksbefchrijving , door ec. JM» « 1977203
ee ES
r Ns ISFORDING; Natturkundig Handboek … veor Leerlingen in de Heel- en Genees- FS fKunde, doore. j. Mr 5 « & s HBL 15 j- rrücer , Verfuch ciner Wriderlegung der 3 Lehre vom Drucke der Luft, door ETEN. keneden tende tet (9 cette en W 611 D. T. GEVERS , Verhandeling over het toe- Î gangbaaraken van de Duinvalteijen langs de kust van Holland, door v. H. . «… . 1a—n8 ‚G. VROLIK, Befchrijving van ‘het verfchil “der Bekkêns’ iú ónderfcheidene Volks- ftammen, door H. F. THIJSSEN. « « «* ‘I8—% s. STRATINGH, E. Z. „ beknopt overzigt over de Leer der Stochiometrie, door c. j. m. D. BLANKENBIJL, Handleiding tot de be- oefening der artfenijbereidkundige Schei- kunde , door ce. j. M. … oee ig: eigd 67—73 C. Le BLUMEs Bijdragen tot de Flora van „Nederlandsch Indië, door v.H. . . «’ 7383 Statistieke Belchrijving van’ Gelderland, uitgegeven door de Commisfie van Land- k bouw in dat Gewest, door v. H. « « « ° 84—95 We VROLIK Disquifitto Anatomico-Phyfio- ; logica de peculiari artefiarûm" extreïita- : tum, in nonnullis” Animalibus, dispofi- tione, door j. V. D. HOEVEN. « « « « 9Ó—loo E. RÜPPELL, Atlas zu der Reize im Nord-
„ Bichen Afnika, door w. v. « > « … « Too—la2 A. L. S. LEJEUNE € R‚ COURTOIS» Choix ° ‚de Plantes de la Belgique, door v. H. … 139144
î „Ver-
5007
ar E .
NI e=
jacor SWART ; Verzameling van Sterfe- ct
Zeevaartkundige Tafelen, ten dienfte der
Zeelieden vr 4 tar sv ann IG RE JOHAN TOBIAS MAYER, volledige en gron=
dige Handleiding tot het teekenen van
Land-, Zee- en Hemelkaarten en van
Netten tot Coniglobiën en _ Kaarten,
door Ge .M@LLe sarnarrrerirm f wise ue voer an GATSSAAS 8. P.- SCHELTEMAE Refponfio ad quacs-
tionem medicam, quae praemium repor=
HANIEL OOORNG KITS Mie RE hea le Mee eeN A E. SMITS, opgave der Bevolking van het Ko=
ningrijk der Nederlanden, door de Commis-
fie voor de Statistiek „door. F. THIJSSEN. « #27—oda Dr. F. 8. LEUCKART» Verfuch einer Natur-
gemîsfen Eintheilung der Helminthen nebst
dem Entwurfe einer Verwandtfchafts- und
Stufenfolge der Thiere überhaupt. Als
Prodrom und Einleitung feines Handbuchs
der Hetminthologie. « ….« « « « … « 240-044 A. VAN BEEK, over de beveiliging van het
koper der Schepen, voor oxydatie in het
Zeewater, door middel der galvanifche
Blectriciteits ede Were 0 ete Ae ksb oe NTo AE SA ERO
WETENSCHAPPELIJKE BERIGTEN
UIT ONDERSCHEIDENE WERKEN OF BIJZONDERE MEDEDEELINGEN.
Te vinden Del IL, Stuk 3, bl. 5o—64» bl. ereen bl. 146—164 en bl, oo6—239. En voorts in Deelll, Stuk2, bl, 23—5r, bl. to3—138 4
bl. 145179 en bl. 247— 297. } rl VOOR«
BIJDRAGEN
TOT DE NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN: bd andes OVER DAMP EN WOLKENVORMINGs Door a. eye BEEK:
Wanneer bij eenen warmen zomerdag, geeù enkel wolkje ons het gezigt van den bläauwen hemel ontrooft, valt het voor den oppetvlakkigen befchouwer rtioeijelijk te gelooven; dat de lucht, welke men alsdan inâdemt, fomwijlen zeer vochtig en bijna verzadigd kán zijn met waterdimp. Dit is echter inderdaad menigmäal het ge= val, en men kan et zich fpoedig van overtuigen, wari- eer men flechts de hygrometefs raadpleegt:
Deze werktuigen; welke voorheen uit vêrfchillende
hygroscopifche zelfltandigheden werden Zamehgefteld, wa ren volftrekt niet vergelijkbaar , en gaven (lechts dei betrekkelijken wochtigheidsgraad van den dampkring te ‘kennen. Het ís eerst onlängs door den vernuftig uitge- “dachten hygromiëter van den Engelfchen natuurkundigen DANIELL ; dat men in ftaat gefteld is, elk oogenblik op de naauwkevrigfte wijze te bepalen; hoe veel waterdamp er zich in den dampkring bevindt, en-welke drukking -dezelve op het kwik in den barometer uitoefent. BIJDRAGEN , D. ÍÌ, STe te A De
hd
23
‚ De zamenftelling van dit fraaije werktuig rust geheel op de meer naauwkeurige kennis van den waterdamp „ zoo als deze zich in onzen dampkring ophoudt; welke . wij aan de jongfte vorderingen der natuurkunde te dan- ken hebben, en wel bepaaldelijk aan de belangrijke en onbetwistbare daadzaak , dat de hoeveelheid water, wel- ke zich in den dampkring als onzigtbare damp kan op- houden, niet afhangt van de meerdere of mindere digt= heid der lucht, maar alleen van „haren warmtegraad „ zoo als die door den thermometer wordt waargenomen 5 zoodat er voor elke temperatuur der dampkringslucht flechts eene zekere hoeveelheid water in eene gegevene ruimte als onzigtbare damp kan worden opgenomen, welke hoeveelheid volftrekt niet-kan vermeerderd worden. Bij deze aanwezigheid van den „waterdamp „ ook; dan zelfs, wanneer de-lucht daarmede bijna volkomen verzar digd is, kan het oog denzelven niet.ontdekken , de, lucht behoudt hare volkomene doorfchijnendheid, en niets kan ons van het beftaan van,zoo veel water overtuigen, dan
onze hygrometers. ï AN Behalve dezen ftaat, waarin het. af zich le eer bare „damp in, onzen „dampkring ophoudt, kan hetzelve nog in eenen geheel anderen;voor ‚ons. zigtbaren „vorm daarin beftaan, te weten: als veficulaire damp, Wan: neer, namelijk, de lucht, welke met den „zoo even ber fchreyenen ‚onzigtbaren waterdamp is verzadigd, eense klaps verkoeld wordt, en dus ‚de hoeveelheid waters damp, welke zij bij hare vorige temperatuur inhield, in dien {taat miet meer „kan. bevatten, vereenigt „zich het au vrij gewordene water tot kleine „waterblaasjes ‚of. bele letjes, welke, in, de lucht zwevende, aan ons oog als een
Ke)
een witte damp. zigtbaar worden, — Wolken en nevels zijn’.niets anders , dan ‚groote verzamelingen van zooda- nige-„waterbellétjes „welke door. verkoeling , in eene met waterdamp. gevulde’lucht zijn ontftaan. Aan den be- roemden reiziger en natuurkundigen pr sSAUSSURE is men vooral eene meer „naauwkeurige kennis der veficulaire dampen verfchuldigdee> Op de gebergten van Zwitfers land „zich tdikwijlsvinden nabij de wolken bevindende 4 had, hij meermalen. gelegenheid deze „waterbelletjes , wan neef de wind dezelve-voorbij zijne oogen „in het brande pint van een, fterk svergrootend glas heenvoerde, op= merkzaam gade tes flaan.. Zij beftaan, naar zijn gevoe leny ruit {ferifche holle, waterblaasjes, waarvan het water vliesje oneindig dun,ìs, = Volgens de meening van andes renechter;-zouden, de‘ waterbelletjes van’ den veficulairen damp „niet hol zijn, maar geheel uit water beftaan. — Men kan (zich ‚door „eene fraaije en minder bekende proef» neming „van het beftaan- dezer ronde: waterbelletjes in de-veficulaire dampên,-en tevens van derzelver identi= teit amet die der wolken overtuigen, door de volkomen gelijke werking ‚ welke zij op het licht: uitoefenen. — Ieder opmerkzaam waarnemer heeft voorzeker meermae lenvopgetherkt, wanneer bij onftuimig weder, of bij eerie; mevelachtige lucht, dunne wolken door den wind voorbij de volle „maan gedreven worden , hoever zich op enige afftand-van de maan, gekleurde kringen rondom dezelve vertoonen, en hoe de kleuren dezer kringen, zoowel als de levendigheid derzelve, telkens veranderen, naar mate zich een meer of minder digt gedeelte dezer wolken voor de maan bevindt,
A2 Ve
CD
Vele, en daaronder «de bekwaamfte natuurkundigen 3 ZOO als NEWTON ; HUIJGENS en „meer andere , hebben zieh met de verklaring der Zalos of gekleurde zon-sen: maanringen bezig gehouden 5 waarbij’ zij beurtelings bijna al de bekende cigenfchappen van het licht hebben te hulp geroepen; doch geen van vallensis welligt zoo gelukkig daarin geflaagd, als de „ onlangs door-den-dood, aan de wetenfchappen ontrukte „beroemde, Duitfche na= tuurkundige j. FRAUNHOFER van Munchen. — ‘Deze geleerde, zich grondende op zijnevbelangrijke proefne= mingen , waardoor hij niet alleen de wetenfchap krachtig; bevorderd, maar vooral ook het praktifche gedeelte ‘der gezigtkunde tot eene hoogte heeft opgevoerd , waarvan! de fraaije werktuigen, uit het Reichembachfche Inftituut voortgekomen „ het fchoonfte bewijs’ opleveren; beweer= de,- dat ‚de kleinfte foort van: ha/los wordt gevormd door de buiging, welke de lichtf{tralen bij derzelver doot gang, door de tusfehenruimten der fferifche waterbelles tjes, langs derzelver randen ondergaan; waarbijhet witte licht, door de verfchillende- buiging der onders: fcheidene ftralen, waaruit hetzelve beftaat , in’ kleuren ontleed wordt, welke maanringen vormen, wier leven= digheid van kleur. afhangt van de meerdere of “mindere grootte der tusfchenruimten , welke tusfchen de water- belletjes overblijven. Hij ftaaft dit zijn gevoelen door vernuftige proefnemingen, waartoe zijne betrekking als Opziener van het Reichembachfche Inftituut, «en de vermogende middelen, welke deze inftelling aanbood, hem in de fchoonfte gelegenheid flelden. Zijne belang- rijke en uitgewerkte verhandeling over dit onderwerp,
kort
K5
kort voor zijnen dood uitgekomen, vindt men in de jongfte natuurkundige tijdfchriften (*).
Men kan zoowel de vorming der ronde waterbelletjes, waaruit de veficulairé dampen beftaan, als derzelver werking op de lichtftralen, gelijk wij die bij de wol- ken waarnemen; door de volgende fraaije proefneming nabootfen.
In eenen glazen bol, welke van boven met eene ko- peren kraan voorzien is, en waarop eene perspomp kan gefchroefd worden, perfe men de lucht, welke zich in dien bol, boven de oppervlakte van een weinig water, bevindt, eenigzins te zamen; deze zamenge- perste lucht, boven de oppervlakte-van het water, nu, kan wel de vorming der dampen vertragen, maar in het geheel niet verhinderens zij kan niet beletten, dat er zich inde ruimte van dezen bol eene zekere hoeveelheid waterdamp vormt, welke geëvenredigd is aan den warme tegraad der lucht, in denzelven bevat. - Deze waterdamp bevindt zich echter in die lucht in’ een’ onzigtbaren flaat; de Incht heeft hare volkomene doorfchijnendheid
behouden, 7 Wan= C°) Men zie scnunmacner’s Astron. Abhandlungen, 3 Heft , 1825, en Bibliothèque Univerfelle, Mai et Juin 1826. De groot{te foort van zon- en maanringen, waarbij de kleuren in eene tegengeftelde orde, als bij de kleine, worden waarge- nomen, laten. zich, naar zijn gevoelen, niet anders verklaren , dan door den invloed, welke kleine prismatifche, in de luckt zwevende, ijskristallen op het licht uitoefenen. Zijne verkla- ting der parheliën of bijzonnen, is ook zeer vernuftig, en rüst geheel op belangrijke optifche proefnemingen, welke zeer gemakkelijk zijn ‘in het werk te ftellen, 43
C 6)
“Wanneer tmen in dezen’ ftaat de Kraan opent; en’ aan een gedeelte der zämengeperste lucht uitgang verléent ; wordt er eene aanzienlijke koude in de lucht van den bol geboren; want het is eene bekende zaak , dat, wan neer zamengeperste lücht eensklaps verijld wordt, de temperatuur daarbij daalt. Door deze oogenblikkelijke verkoeling nu, kan de lucht in den bol de waterdam= ‘pen; welke zij, warmer zijnde; ín eenen onzigtbaren ftaat opgenomen ‘had, niet meer behouden; een gedeelte keert tot waäter terug, ener vormen zich veficuläire dampen, welke men als eer witte damp: of nevel door den bol ziet heenzweven. Men kan zelfs; naduwkeurig acht gevende; op deze wijze de witachtige ronde water= belletjes zien, waaruit zij beftaan;s men ziet, koe zij door hunne zwaarte weldra op de oppervlakte ván het water nederdalen, “en wafneer de werkoelde lucht zich eindelijk weder met de buïtentuêht in evenwigt gefteld heeft; wordt die veficulaire damp weder in onzigtbaren damp veranderd; en het verfchijnfel houdt op.
Indien men, op het oogenblik wan de vorming der weficulaire dampen in den bol, een lichtend ligchaam achter denzelven plaatst, zoodat de dampen zich tus- fchen dit licht en het oog bevinden, ziet men op de Volkomenfte wijze het verfchijnfel der gekleurde ringen Welke men bij vochtig nevelachtig weder zoo dikwijls rondom de maan waarneemt, en teregt als een voortee- ken van ftormachtig en ruw weder aanmerkt.
Men ziet bij deze proefneming de kleuren fomwijlen op de fchoonfte en meest verrasfende wijze veranderen 3 blijkbaar naarmate van, de meerdere of mindere hoeveele. heid waterbelletjes, waaruit dè vefieuldire dampen bes
ftaan ,
Kir, 2
fläan, welker vorming bepaald wordt. door het meer- der of minder fel verijlen der lucht; bij het openen der kraan, als oorzaak: var verkoeling (@*)
Eene zwarigheid, welke dé natütirkundigen ten allen tijde drak heeft bezig gehouden, is de verklaring van het ophouden der wolken in onze dampkring: daar het toch, bij de vooronderftelling, dat de wolken als groo- te verzamelingen van veficulaïre dampen aan te merken Waren ; onverklaarbaar fcheen, dat het water, hetwelk zoo véel Zwaârder is, dan de lucht, áls zoodanig i de hoogte zoude kunnen blijven zweven, en fiet oogen= blikkelijk nedervallen, zoo als men dit van masfieve waterbelletjes, of ook zelfs van waterblaasjes, welke; met lücht gevuld zijnde, toch altijd zwaarder zijn, dan de omrifgende lucht, mét reden zoude fchijnen te móes ten verwachten. Om er zich uit te redden, tiep mett in latere tijden de hulp der electriciteit in, zeggende, dat deze de tucht en de waterblaasjes uitzettende , dezelve ligter deed worden,
Deze verklafing, welke, op geene genoegzame grórnt- den fteuneride; daarenboven met fommige bekende wet- ten der electriciteit ftrijdig was, trachtêde men te ftaveni door eene proef, welke inderdaad niets bewijst. Men
bragt,
A) KRATZENSTEIN, aan wien men deze frazije proefneming verfchuldigd is, meende, in de vooronderftelling van holle waterbelletjes, de dikte van het watervliesje, door middel der waargenomene kleuren, te kunnen berekenen, Volgens hem zoude deze Ke in den natuurlijken ftaat der lucht, flechts Hagehoeg oomog Vn Eenen Engelfchen duim bedragen. Men zie De SAUssuie, Esfais fur PHygrométrie.
A4
(8)
bragt, namelijk, eene zeepbel in aanraking met een’ flerk geëlektrifeerden conductor, waardoor de zeepbel oogenblikkelijk werd afgeftooten, en niet zelden maar boven rees. Hiermede meende men nu het verfchijnfel der wolken verklaard te hebben; doch, mijns ‘bedun- kens, bewijst deze proef niets anders, dan hetgeen wij reeds wisten, namelijk, dat ligchamen, welke gelijkna- mige electriciteit bezitten, elkander afftooten; de fterk geëlectrifeerde conductor deelt zijne electriciteit aan an» dere ligchamen in de nabijheid mede, en zoo worden dezelve , wanneer zij ligt zijn, afgeftoaten; de bewe- ging gefchiedt hier niet door de electriciteit der lucht, in de zeepbel bevat, maar door de electriciteit, welke het buitenfte watervliesje ontvangen heeft, Al fpoedig zal men dan ook de zeepbel , indien zij niet berst, aan de gewone wetten der zwaartekracht zien gehoorzamen en nederdalen, i Deze zelfde zeepbellen {tellen ons echter in de ge- legenheid, eene andere proef te nemen, die veel meer bewijst, indien zij het verfchijnfel al niet geheel mogt verklaren. Wanneer men in een befloten vertrek eene zeepbel blaast, zal dezelve oogenblikkelijk, even als elke ander zwaar ligchaam, nedervallen, Dit gefchiedt niet alleen, wanneer de zeepbel met lucht uit onze longen gevuld wordt, die door het werk der ademhaling met een gedeelte koolftofzuurgas vermengd, en dus zwaarder is, dan de gewone -dampkringslucht; maar hetzelfde verfchijnfel heeft ook plaats, wanneer men de zeepbel met zuivere dampkringslucht vult, Blaast men, daarentegen, eene dergelijke zeepbel, in de opene lucht, in den zomer, boven eenen, door de Zon
C %au 1)
zon fterk verwarmden grond, dan ziet men dezelve niet gelijk in het vertrek nederdalen, maar integendeel oogen- blikkelijk omhoog ftijgen, en niet zelden , eene aanzien= lijke, hoogte bereikt hebbende, eindelijk. bersten, De bel zoude ongetwijfeld nog hooger opgevoerd worden, indien het watervliesje, door de gedurige-uitdamping veel, _ verliezende, niet eindelijk al te dun werd, om aan de _pitzettende kracht der lucht wederftand te kunnen biedene
„Wat drijft nu hier de zware zeephel ngar boven, die wij in het vertrek aogenblikkelijk zien nedervallen 2. Het is een warme luchtftroom, welke, van den verwarmden, bodem opttiijgt, en in zijne vaart ligte ligchamen met zich medevoert. '
De lucht, waarin wij leven , is, hoewel wij dit niet zien, in eene gedurige beweging: warme lucht ftijgt onophoudelijk naar boven, en wordt daor koudere lucht vervangen.’ In een warm. vertrek behoeft men flechts de deur te openen, en men kan zich door de beweging der vlam eener kaars overtuigen, dat er twee tegenge- ftelde luchtftraomen door die opening heen vlocijen; van boven een ftroom van verwarmde lucht, welke naar buiten gaat, en van onderen daarentegen een ftroom van frisfchere, koudere lucht, welke het vertrek indringt.
Zoo ftijgt ook van elke fterk verwarmde ftreek. gronds een ftroom warme lucht opwaarts, en deze kracht, wel- ke wij zien, dat in ftaat is, om eene zware zeepbel aanzienlijk hoog op te voeren, is voorzeker ook ger poegzaam „, om de oneindig kléine en ligte waterbelletjes „ waaruit de veficulaire dampen beftaan, hoog in den dampkring op te voeren en-te doen blijven. zweven , daar waar de zwaartekracht, welke hen, naar, beneden drijft, in evenredigheid (taat met de kracht. van
; A5 _ den
Cr )
den. kchtftroom, waardoor zij worden ópgévoerd. „Hier komt nog bij, dat volgéns wiskundige berekenin= geïr van LA PLACE ‚; wanneer het water tot een oneindig dun vliesje gevormd is, deszelfs deeltjes onderling min- der cäpillaite aantrekking op elkander uitoefenen : waar- door dè fpecifique zwaarte van het geheele waterblâasje minder wordt, en er dus mindet kracht wordt vereischt , ein hetzelve op te houden. “ Geefie waarneming was ooît vruchtbaarder in toepas- fingen en voldoende verklaringen, van vele anders on= verklaarbare verfchijnfelen in onzen dampkring, dan die def verwarmde opftijgende lucht{troomen, zoodat men veilig zeggen kan, dat zij de fleutel is der geheele me- teorologie; en waaruit zich bijna âlle, zoo wel alge- eerie als locale weêrkundige verfchijnfelen laten ver- klaren. > Zoo mogen wij dan de wolken in onzen dampktig teregt aanmerken als groote verzamelingen van veficulais te waterdampen, welke zich door de eene of andere verkoelende oorzaak in eenes met onzigtbaren water- damp verzadigde, warme lucht gevormd hebben „ ef be= halve door andere oorzaken , voornamelijk door de, vari de oppervlakte der aarde opftijgende , „warme luchtftroo= neh, iù de hoogere gewesten van onzen dampkring worden opgehouden (*). Wannéer de zuidweste winden ons, b, v. , lucht uit wârmete ftreken aanvoeren; welke door de groote wate= d ren s (*) Volgens de waârnemingen Van ALEX, VON HUMBoLDT , Onder den“ Equator gedaan, is de hoogte def onderfte laag wolken aldaar {169 meters, terwijl derzelver bovenfte grenzen door hem óp 33oo metefs bérekend worden, De kleine zoos gee
Cm) rè, “Wäarmêde zij ifv aanfaking geweest 18';fnet orizigt baren Wwâterdamp verzadigd is, kan deze licht; if onzé koudere ‘ftréken gekomen zijnde; al dezêre onzistbate waterdamp niet meer bevatten , en er vormen zich wólkefs
Voert nu in den zomer „ wanneer het zeer warm is „ “eem noordooste wind lucht aan, welke, daar zij Över het vaste land is gekomen’, zeer droog is „en is deze wind miet al te fterk, Zoodat’de daârdöor aángevoerdé lucht zich langzamerhand, in onzen dampkring komen de, kan verwarmen, dan kan deze verwarmde drooge lucht weder eene menigte. veficulaïte dampen, als on zigtbare dampen opnemen, en men ziet in zulk een ge- val niet zelden de. wolken zich weder oplosfen en de lucht helder worden.
Zoo ziet men ook dikwijls des zomers, dat de lichts welke gedurende den dag betrokken was; met dert nacht volkomen helder wordt, Gefchiedt dit bij helderen mánee fchijn, dan zegt men gewoonlijk: „de fáan hecft-de dampen opgenomen3” doch de ware oörzaâk van dit verfchijnfel is waarfchijnlijk daarin te zoeken, däts wanrieer fegen defi avorid; door de äfwezisheid der zon, de warme luchtftroommen opliouden van de aätde naar boven té ftiijgen, of althäns in kracht verthinderen , de vêficulaite dampen of wolken âlsdati langzaam naaf be- medeft dalén, en op deze wijt in lägeré lüchtlagen ge-
NE ‘genaamde fchaapswolkjes, welke men des zomers meermalen wadrneemt, Zijn ondertusfchen nog veel hooger, én meer dan zooo meters boven der grond verheven.
Volgens Bior en GAv-Lussac heeft de benedehfte gréhsfcheie
“ding der wolken in Eupopa, even als ofider der Aquatof , dés zomers eee hoogte vafì r2oo meters, — Î
id
ON
rakende, „welke door de hitte van den dag nog ver- warmd zijnde, eene grootere hoeveelheid damp kunnen bevatten , aldaar weder als onzigtbare dampen worden opgenomen.
„Wanneer de vorming der vefigulaire dampen in den dampkring. voortgaat, zoodat de waterbelletjes niet we der: opgelost worden , maar zich meer en meer ophoo» pen, dan worden de wolken. dikker en donkerder van kleur „ en de afzonderlijke waterblaasjes kunnen zich als dan ligtelijk wereenigen tot waterdruppen, die, door hunne zwaarte nedervallende , den regen vormen.
Men zoude zich echter zeer bedriegen , wanneer men meende, dat al het water, ’t welk bij eene regenbui op de aarde nedervalt, boven uit de wolken kwam, Het is wel daar boven, dat de regen begint, doch , eigen- lijk gezegd, wordt het nedervallende water opgeleverd door de geheele luchtkolom „ welke zich tusfchen de wolk en de aarde bevindt, De nedervallende regendrup- “pen uit de wolken, veroorzaken in de lagere luchtla- gen, welke zij in hunnen val doorloopen , en die, daar zij lager en dus warmer zijn, veel waterdamp in den onzigtbaren {taat bevatten, een? nederflag van dien on- zigtbaren damp tot veficulaire dampen, zoo wel door de verkoeling, welke zij rondom zich veroorzaken , als door de mechanifche drukking, die zij bij hunnen vere fnelden val op. de lucht uitoefenen.
De regendruppen, zich dus in hunnen val met de nieuwgevormde waterdeeltjes vereenigende , worden groo- ter en menigvuldiger, en van daar verklaart zich dan vok het bekende, door regenmeters waargenomen, ver- fchijnfel, dat er op eene zekere hoogte, in den damp- kring fleeds minder regen valt, dan aan de oppervlakte
der
C 13 )
der aarde, ent wel des te ntindèr, naar mate men hoos ger klimt. Bij een gering verfchil van “hoogte zelfs is dit verfchijnfel, in de hoeveelheid van gevallen water 4 zeer duidelijk zigtbaar,. De ‘hoeveelheid: regen, welke jaarlijks valt, bedraagt onder de keerkringen meèr-dan 1,89 meters , in de Vereenigde Staten op” gon breeds te 1,68, en in Ewropa flechts 0,48 nak Meermalen’ gebeurt het, dat de riedervallende regens druppen: de aarde niet bereiken ‚ maar in- warmere luchts lagen ‘komende, weder iedee en“ in ‘onzigtbaren damp worden opgelost,” } 300% 73410 Buiten -op‘het tand ‘heeft’ mefi ; wie Teen ruim ùitzigs menigwerf gelegenheid} “dit verfchijnfel waarte nemen 3 men ziet dah aan den horizon -velë regte „of meestal fchuinfche, maar fteeds evenwijdige , -ffrepen „ welke van eene wolk haar begin nemende, naar benéden gaan, doeh ‘de aarde niet bereiken, of ook; welke van wolk tot wolk gaan. In beîde gevallen-regent het bovenlia den dampkring, doch de regen bereikt den- grond-niets “»Sontwijlen „ en vooral inden zomers “gaat de ontlast ting der: wolken in regen vergezeld met geweldige elek: trifche werfchijnfelen’; » die’ -de- geduchtfte- verwoestingen kúnrien aanrigten, De wolken , waarbij’ dierplaats heeft emdchterieiden zich: van: de gewone regenwolken doof ééne” bijzonder donker’ zwarte kleurs zij zijnde eigeris lijke ““vormplaatfen. van en vesie hetwelk dikwijls met hagel gepaard“gaat, 9 dl st hoob ots „Onze dampkringslacht is mieten in een?oniet”zeer fterk pofitief-elektrifchen toeftand, blijkens-dereenparige aanwijzing der electrömeters „- Waarmede “mien* gewoons de cleetrieiteit van den dampkting tevonderzoeken.- Over de “ware oorzaak dezer electriciteit „vanden! dampkring was
Cu)
was men het-onder de natuurkundigen, nimmer „volkos men eens3, fommige meenden, dat dit verfchijnfel aan de gedurige-uitdamping „ welke op de oppervlakte onzer aarde. plaatsheeft „-…en waarbij zich electriciteit zoude ontwikkelen; moest toegefehreven- worden „ terwijl: dit wederom door, anderen werd tegengefproken , totdat on- langs de Franfche natuurkundige pouiurer „door zijne proefnemingen over dit onderwerp, veel licht verfpreid- de. Hij bewees, „dat, bij de uitdamping van, zuiver gedestilleerd water, geene electriciteit, hoegenaamd werd ontwikkeld; doch dat de uitdamping van alkalifghe-op+ losfingen ‚-teede,met) de vorming van,electriciteit- gepaard ging ‚hetwelke, hij; onder „anderen „ „ook bijde ‘ver damping-„eener-oplosfing van. zeezoutzure foda ; “bevond het geval te zijn.
„Er is dus-bijna-geen owijfel.: aan, of de ada uit- Biabtaes swelke aan. de oppervlakte der zeeën, ven zelfs oolvsaan die ‚van „zoete, wateren, „welke „tocly: nimmer als volkomen. zuiver, kunnen befchouwd worden ‚plaats heeft, moet -als eene „der voornaamfte bronnen:;;der,elec- triciteit van onzen dampkring worden vaangemerkt., Wanneer „zicht: mu veficulaire, dampen inden .damp- kring gevormd. hebben, dan „begeeft, volgens de bee kende + wéttenig- de electriciteit zich in eene meer of min dunne vlaagiop':de oppervlakte,der. waterbelletjes , waar wit déze veficulaire dampen: ,beltaan „en wanneer „dee zelve, door de eene of andere oorzaak „tot eener digte wolkssiwofden „zamengedrongert „kan -men-deze wolk, als eenen onafgebroken! geleider befchiouwen;- zoodat alde electriciteit der ‚ verfchillende, „deeltjes, waaruit dezelve ‘oorfpronkelijk--beftond , « zich naar deszelfs oppervlakte begeeft, … Im-deze, vooronderftelling gevoelt. men; „dat de
gee
Cx)
geringe hoeveelheden electriciteit. der afzonderlijke wan terbelletjes, nu bij elkander op de oppervlakte eener wolk. verzameld „aldaar eene vrij dikke laag yan,electrie citeit kunnen vormen, en dus eene aanzienlijke fpanning kunnen, uitoefenen , welke {panning. noodwendig, duizend- voudig moet gewijzigd. worden. doorde iaieen” verfchillende gedaanten der wolk. zelve.,
Door deze electriciteit, opde oppervlakte. van een onwederswolk verzameld „wordt de, aarde, waarboven, zij zich. bevindt, of worden ook andere wolken in derzelver nabijheid, in. eene tegengeftelde elektrifche-fpanning ‚ger bragt, en wanneer de: pogingen: der beide velectriciteis ten:,t‚om,,zich. te „vereenigen ‚de 1 drukking, der, lucht welke, deze, vereeniging tracht. tessbeletten ,:„ovérwint 4 dan fpringt de vonk-met, geweld over, ‚en, de geduchte blikfemflag rigt fomwijlen de grootfte verwoestingen. aan. „Deze verklaring wan:’de vorming-eener onweêrswolk bevalt. mij. beter „ dan eenige andere , dewijl zij voldgens de „redenen, geeft vanhet ontftaan der, hevigfte,onwes ders „ alleen: met behulp der weinige electriciteit, „welke in den gewonen: {taat ín onzen dampkring aanwezig ist Zij behoort aan GAY-Lussac , zoo als-hij,dezelve in eenen sbrief aan den beroemden von mumpoLpT heeft medegedeeld, o sat
Dat hooge boomen, en in het ait de herlabting
van «den ‚grond, veelssinvloed -hebben:op-de -gefteldheid van den dampkring „wordt algemeen. erkend; zelfs, heeft de ondervinding geleerd „ -dat.men het “klimaat van eenig land door ‘het vellen. der ‘bosfchen gebeel kan doen wers anderen. De -bosfchen- en. bergen’, „zegt ‚men gewoons lijk „strekken ‚de wolken aan, Doch ‘zoude dit wel juist zijn enhis «het niet „waarfchijnlijker 3 anet von pucH
te
C 16 )
té denken, dat de bosfchen en Bergen; door de weraft= dering, welke zij in, het condenfatiepunt van den wa terdamp in den dampkring, boven zich te weeg bren= gen, oorzaken zijn van wolkenvorming?
Laat in de nevensgaande figuur-A; C, D, B eene ftreek gronds verbeelden ; waarvan een gedeelte C;‚ D met zwaar geboomte: is beplant, doch de beide deeleri A; C ‘en D, B, uit kalen zand- of fteenachtigen grond beftaan.— Deze zullen ‘in den zomer ongelijk flerker door de zonneftralen verhit worden; en meer warmte uitftralen, dan het digte geboomte, waarmede de grond van “C tot D bedekt is. Op dezelfde hoogte boven den grond: zal dus de temperatuur in den”damp- kring boven de deelen A, C en B, D' ongelijk veel hooger -zijn '-dan’ boven’ het boschrijke gedeelte C, D3 zoodat men b.v. Boven de deelen A, C en B, D tot 1, K en L,*M zal moeten ftijgen , om dezelfde lage temperatuur te“ vinden, welke men bovett het boschrijk gedeelte C‚ D reeds bij G, Haantrefts — Gefteld nu dat bij Es G, boven A, Cen bij H,F boven Dy B, de temperatuur der lucht zoodanig is, dat dezelve nog meer. water als onzigtbaren damp zoude kunnen op= losfen , maar dat bij I, KL, M en dus ook bij G, H het condenfatie punt van den waterdamp geworden wordt ‚welke în den dampkring aanwezig is.
L Wanneer nu: door den wind, welke in de rigting des pijls' waait, desmet onzigtbaren waterdamp vervulde lucht van -E naâr” G ‘gevoerd wordt „ ontmoet, dezelve in G komende, al dadelijk eene mindere temperatuur, éene koudere lucht, waarin zij het water niet meer als on zigtbaren damp zal kunnen behouden, en er vormen
zich, dus wefinnlaik dampen of wolken, over de geheele uite
C- 417, )
uitgeftrektheid van den dampkring boven de boschrijke ftreek C‚, D. 4
Zij zullen zich echter niet verder kunnen uitftrekken want worden de veficulairé dampen, waaruit die wolken beftaan, door den beftaanden wind, verder voôrbij het
‘punt H gevoerd, dan ontmoeten zij al dadelijk de war=
mere lucht boven D, B, die dezen veficulairen damp weder als onzigtbaren damp oplost.
Het fchijnt ons derhalve ,. volgens deze vooronderftel- ling, wel toe altijd dezelfde wolk te zijn, welke boven het geboomte blijft hangen, en door hetzelve, als het ware ‚ wordt aangetrokken, doch het zijn inderdaad tel- kens wederom andere. waterdeeltjes, waaruit dezelve is zamengefteld. Dezelfde redenering geldt nu ook omtrent hooge boschrijke bergtoppen, welke insgelijks de wolken fchijnen aan te trekken.
BIJDRAGEN » D. II, sr. 1. B OVER
OVER EENIGE VERSCHIJNSELEN , BIJ DE ONTPLOF- FING VAN BUSKRUID WAAR, TE NEMEN.
DP: 45) „ io |
Door Gy J. MULDER,
He is algemeen bekend, dat het. buskruid.„ wanneer shet ontvlamt „ „eensklaps„ontbonden „en grootendeels, in duchtvormige vloeiftoffen veranderd wordt, , Deze zijn, “om derzelver: veel grootere uitgebreidheid „--dan die van shet buskruid, in {taat «zelfs, zeer „‚zware ligchamen tot op eenen verbazenden afftand: vande plaats, waar de ontbranding van het buskruid, gefchiedt „over te brengen. Deze luchtvormige vloeiftoffen zijn koolftof- zuur, flikftof, koolftof oxyde, koolftoffig maglole. zwavelwaterftofzuur en waterdamp terwijl er bov nog eenige vaste ligchamen overblijven; als-z O= tasfium , zwavelzure potasch en een weinig kool, rn HA hebben eenige honderd malen meer uitge- breidheid , dan het buskruid, waaruit zij zijn ontfta & en kunnen „door de warmte, die tevens onderde binding vrij wordt, bovendien Zeer uitgezet, vo & dafì zware lasten doen wegfnellen„ wanneer. de_ontbran- ding van het buskruid in eene beflotene plaats gefchid te Dit is dan ook de reden, waarom een kanonskdgel van vele ponden uit een kanon ver wordt voortge pen; het buskruid in de gehoemde luchtfoorten mer. gegaan zijnde, zoeken „deze. eene uitkomst „ „endrij- ven den kogel niet alleen uit het kanon, daar zij, door hat ada de
C 19 )
de’ kleinete opéning, waardoor het kruid is aängefto= ken, geenen genoegzamen uittogt vinden, maar doen dezen “fteeds voortgaan, tot zoo lang zij bijna met de Omringende lucht vevenwigt zullen maken. Zij deelen aldus in het begin aan, den kogel eenen fchok mede, die hem in ftaat ftelt, eenen zeer grooten weg af te leggen. De weg, dien de kogel aflegt, hangt echter van eene fhenigte omftandigheden af, die voor ieder geval ver-